Schouderprothese

Bij een schouderprothese wordt het schoudergewricht dat beschadigd is door een breuk of slijtage van het kraakbeen, vervangen door een kunstgewricht. Afhankelijk van de leeftijd, de kwaliteit van spieren en pezen en de graad van slijtage zijn verschillende types van schouderprotheses mogelijk.

Wanneer is een schouderprothese aangewezen?

  • De meest voorkomende reden is schouderartrose. Artrose is slijtage van het kraakbeen. Wanneer de kraakbeenlaag dunner wordt of verdwijnt, bewegen de botuiteinden in het gewricht niet meer soepel langs en over elkaar. Er is toenemende wrijving tussen de botten en dat doet pijn. Het gewricht kan bovendien chronisch ontstoken geraken.
  • Meestal ligt een vroeger trauma met een kraakbeenletsel aan de basis van het verdwijnen van het kraakbeen.
  • Schouderartrose kan ook optreden door gewone veroudering, alhoewel dit laatste over het algemeen niet zo frequent voorkomt in de schouder als bij dragende gewrichten, zoals de heup en de knie.
  • Andere oorzaken van artrose zijn aandoeningen zoals reumatische arthritis (ontstekingsreactie van het gewricht zelf), een botinfarct met afsterven van kraakbeen (avasculaire necrose).
  • Soms is een prothese nodig na complexe breuken van de schouder.
  • Als pijnstillers de pijn niet meer kunnen verlichten, kunnen we het versleten gewricht vervangen door een kunstgewricht. Dankzij de schouderprothese zal de pijn verminderen en de schouder weer beweeglijker worden. Bij een prothese na een complexe schouderbreuk mag men wel vermindering van pijn verwachten, maar is het niet zeker dat de beweeglijkheid van de schouder zal verbeteren.
Normale schouder
Normale schouder
Schouder met artrose
Schouder met artrose

Soorten protheses

Er zijn verschillende types van schouderprothesen. Afhankelijk van leeftijd, kwaliteit van de spieren en pezen en graad van slijtage beslist men welke prothese het meest geschikt is. Dit gebeurt meestal op voorhand, bv. tijdens de consultatie, maar soms wijzigt deze keuze nog tijdens de operatie omwille van bv. peesproblemen.

Totale schouderprothese

De versleten schouderkop en het kraakbeen van de kom worden volledig verwijderd en vervangen. De schouderkop vervangt men door een metalen nieuwe kop (geplaatst op een steel in het pijpbeen van de bovenarm), en het kommetje door een polyethyleen of een metaal-polyethyleen kommetje. Een voorwaarde is wel dat de pezen en spieren rondom de schouder intact zijn.

Resurfacing prothese

Hierbij neemt men geen bot weg maar verwijdert men enkel het beschadigde kraakbeen van de schouderkop. Het verwijderde kraakbeen wordt vervangen door een holle, bolvormige, metalen overdekking. De bestaande schouderkop krijgt dus een nieuw dun gewrichtsoppervlak in metaal. Meestal vervangt men het kommetje niet. Voor dit type prothese komen eerder jongere patiënten in aanmerking, die te kampen hebben met afstervend kraakbeen veroorzaakt door een botinfarct (= een aandoening waarbij het kraakbeen afsterft door onvoldoende bloedvoorziening in het bot).

Omgekeerde totale schouderprothese

Als men slijtage heeft aan het kraakbeen van de kop en kom en men daarnaast ook een onherstelbare peesscheur heeft aan de rotator cuff, kiest men soms voor een omgekeerde totale schouderprothese.

De peesscheur kan ervoor zorgen dat de schouder niet normaal meer functioneert en kan leiden tot krachtverlies. In dat geval kan men een aangepast type schouderprothese overwegen, waarbij de componenten omgekeerd geplaatst worden. De bol komt op de plaats van het kommetje en de steel met kommetje komt op de plaats van de originele schouderkop. De prothese werkt dan op de kracht van de grote schouderspier (deltoidspier). Dit garandeert meestal toch een goede functie van de schouder, ook al heeft een deel van de schouderspieren geen invloed.

Ingreep

  • De ingreep vindt plaats onder algemene verdoving.
  • De patiënt krijgt eerst een infuus in één van de aders in de arm of hand aan de niet-operatieve kant. Dit is een soepel buisje waarlangs de nodige medicatie, pijnstilling en antibiotica toegediend worden om de operatie optimaal te laten verlopen.
  • Gewoonlijk verdooft men daarna de schouder plaatselijk via een prik in de hals. Daarna wordt de patiënt volledig verdoofd en in een zithouding geïnstalleerd op de operatietafel.
  • De chirurg maakt doorgaans een snede aan de voorzijde van de schouder om het schoudergewricht bloot te leggen.
  • Nadat men de verschillende componenten van de prothese heeft geplaatst, wordt de wonde grondig gespoeld en gecontroleerd op eventuele bloedingen. Soms kiest men ervoor om een oplosbaar sponsje met antibiotica achter te laten in het nieuwe gewricht om infectie te voorkomen. Daarna brengt de chirurg bepaalde structuren/pezen weer terug op hun plaats, De wonde wordt volledig gehecht en een steriel wondverband wordt aangelegd.
  • Men plaatst de arm in een rustverband. De patiënt krijgt van de chirurg specifieke instructies voor de nabehandeling en oefentherapie. In bijna alle gevallen zal onmiddellijk na de ingreep of daags nadien de kinesitherapie al starten.
  • De hospitalisatie na de operatie bedraagt gewoonlijk 3 tot 5 dagen.

Revalidatie

  • De eerste dag na de ingreep helpen de plaatselijke verdoving en/of pijnstillers (via het infuus, langs de mond of een inspuiting) om de pijn te verlichten. Vanaf de eerste dag begint de patiënt al met de kinesisten te oefenen.
  • Na ontslag uit het ziekenhuis doet de huisarts tijdelijk de verdere opvolging van de wondzorg.
  • Kinesitherapie dient dagelijks te worden gevolgd volgens het revalidatieschema van de chirurg om te voorkomen dat het schoudergewricht verstijft. Actieve oefeningen staat men doorgaans pas toe na enkele weken.
  • De hechtingen mogen na 2 weken verwijderd worden door de huisarts.
  • Ongeveer 4 weken na de operatie is er een controleraadpleging bij de specialist.
  • Gedurende de eerste weken zal men zeker nog wat hinder ondervinden. Ook de oefentherapie kan in het begin pijnlijk zijn. Deze klachten nemen gewoonlijk geleidelijk af.
  • Een vage pijn kan soms nog 3 à 4 maanden na de operatie aanwezig zijn. De revalidatieduur bedraagt gemiddeld 6 maanden, maar kan af en toe wat langer aanslepen.

Complicaties

Een schouderprothese is een ingreep die heel vaak uitgevoerd wordt. Een operatie houdt echter altijd bepaalde risico’s in. Meestal is de kans op verwikkelingen eerder beperkt.

  • Wondontsteking: De operatie gebeurt onder bescherming van antibiotica langs het infuus en in sommige gevallen nog eens extra door middel van antibiotica in de wonde. Infecties komen zelden voor, maar kunnen soms optreden ondanks alle voorzorgen. In dat geval wordt een aangepaste behandeling gestart (antibiotica, zo nodig spoeling enz.). Bij het minste vermoeden van infectie is het belangrijk onmiddellijk de specialist te raadplegen.
  • Regionaal pijnsyndroom (Südeck): Dit is een verwikkeling waarbij pijn, zwelling, branderig warmtegevoel, klamheid en glanzen van de huid optreden. Het komt zelden voor. De oorzaak ligt in een tijdelijke verstoring van de bloedvoorziening van het bovenste lidmaat. Soms is ook de hand aangetast, dan spreekt men van een schouder-hand syndroom. Hoewel deze complicatie een zeer lange revalidatie met zich meebrengt, is een doeltreffende behandeling goed mogelijk, indien dit tijdig vastgesteld wordt.
  • Frozen shoulder: Om verstijving van de schouder te voorkomen is aangepaste aangepaste en intensieve kinesitherapie zeer belangrijk. Als verstijving zich toch doorzet, kan men de schouder losmaken onder narcose.
  • Zenuwuitval: Deze verwikkeling komt slechts uiterst zelden voor en is meestal van tijdelijke aard.
  • Risico’s van de verdoving: Deze bespreekt u best met de anesthesist.
  • Loskomen van de prothese: Zoals bij andere kunstgewrichten (bv. heup- of knieprothese) bestaat de kans dat op termijn de onderdelen van de prothese geleidelijk aan loskomen. Daarom zijn regelmatige controleraadplegingen nodig om eventuele problemen vroegtijdig te kunnen vaststellen. Deze controle gebeurt deels via een röntgenfoto van de schouder.
  • Uit de kom schieten van de prothese: Een andere mogelijke zeldzame verwikkeling is een ontwrichting van de prothese. Hiervoor dient een aangepaste behandeling te worden gevolgd.