In situ thrombolyse

  • Bij een in situ thrombolyse van een diepe veneuze trombose wordt het stolsel in het bloedvat opgelost via een sterk bloedstolselafbrekend medicament, dat via een katheter gedurende 2 à 3 dagen plaatselijk in het stolsel van het verstopte bloedvat wordt gebracht. Dit medicament lost het stolsel op, zodat de normale bloeddoorstroming hersteld wordt en een longembolie kan worden vermeden.
  • De in situ thrombolyse wordt opgestart in de operatiezaal onder radioscopische controle en onder plaatselijke of algemene verdoving (een ruggenprik is tegenaangewezen omwille van het bloedingsrisico tijdens de thrombolyse).
  • De thrombolyse duurt doorgaans 2 tot 3 dagen voor het stolsel in de ader volledig is opgelost.
  • Via echografie of via flebografie wordt gecontroleerd of de thrombolyse goed verloopt. Na maximum 72 uur kan de thrombolyse gestopt worden, omdat de klonter dan volledig is opgelost.
  • De thrombolyse is geslaagd, als de ader volledig opnieuw open is. Soms moet er bijkomend een stent geplaatst worden.
  • In sommige gevallen wordt er tijdens de thrombolyse een kleine paraplu (vana cava filter) in de grote buikader geplaatst om klontervorming naar de longen te vermijden. Deze filter wordt doorgaans een maand later verwijderd.
  • Na de thrombolyse wordt de patiënt nog 24 uur op de afdeling Vaatheelkunde geobserveerd.

Welke patiënten komen in aanmerking?

Omwille van het verhoogd bloedingsrisico, moet de patiënt aan bepaalde voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een in situ thrombolyse.

  • De trombose mag niet ouder zijn dan 1 tot 2 weken, anders zijn de klepjes in de aders definitief beschadigd.
  • De patiënt is niet ouder dan 80 jaar.
  • De patiënt heeft geen recente heelkundige ingrepen ondergaan.
  • De patiënt heeft geen recent trauma doorgemaakt en heeft geen kanker.
  • Enkel een trombose van de bovenbeenslagader of de bekkenader komen in aanmerking voor een in situ thrombolyse.